zaterdag 21 mei 2011

Wat de boer niet kent dat eet hij niet!

Vaststelling:
Ook deze vaststelling ontstaat op mijn werk, maar heeft even groot belang in een (kleuter)school: Er is een discussie of de kinderen hun boterhammen moeten opeten / Hoeveel ze ervan moeten eten / Hoeveel ze mogen laten liggen? Er zijn dikwijls kinderen die hun boterhammen niet opeten, die zeggen dat ze bepaalde dingen niet lusten. Ik weet van mezelf dat ik sommige dingen heb “leren eten” (spruiten, witloof,…), maar andere dingen, bv. venkel, lust ik echt niet!

Leerwens:
Na aanleiding van deze discussie stel ik me nu dus de vraag of er echt wel dingen zijn die we nooit gaan lusten? Of kunnen we toch alles “leren eten”? Hoe komt het dat de smaakzin al dan niet verandert als we dingen vaker proeven?

Actieplan:
Ik ga hier informatie over opzoeken (op internet en eventueel in de bib). Afhankelijk van de opgedane informatie wil ik dit inbrengen in de discussie over “Hoeveel van hun boterhammen moeten kinderen eten? En wat als ze iets echt niet lusten?”

Opmerking:
Naar mijn mening is het belangrijk dat we kinderen terug leren om naar hun eigen lichaam te luisteren, dus als ze zeggen dat ze genoeg hebben dan moeten we erop vertrouwen dat dat ook wel zo is en moeten we hun niet aanmoedigen om nog een paar hapjes te nemen. Maar het probleem dat ik hierbij wel redelijk vaak ondervind is dat de kinderen hun boterhammen niet lusten en daarom willen stoppen met eten. En juist op dit moment stel ik me de vraag of ik ze nu wel of niet moet aanmoedigen om nog een hap te nemen?

Leerplandoelen WO die ik wou bereiken en doelen waarin ik me wou verdiepen:
0.9 Kinderen kunnen nauwkeurig waarnemen met al hun zintuigen
4.1 Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf
4.3 Kinderen ontwikkelen een genuanceerde kijk op hun eigen gevoelens en gaan er op een adequate wijze mee om.
4.4 Kinderen leven bewust met en genieten van hun lichaam

Mijn leerresultaat:

Ik heb tijdens mijn opzoekwerk heel wat boeiende informatie gevonden over de smaak en de verandering ervan bij kinderen en volwassenen. Maar eerst de antwoorden op mijn vragen:

Uit onderzoeken blijkt dat kinderen (of ook volwassenen) een niet-vertrouwde voedingsware minstens tien keer op hun bord moeten krijgen vóór ze die leren te appreciëren. De aanpak speelt hierbij een zeer grote rol. Het werkt het best om kinderen regelmatig een klein beetje van de nieuwe voedingsware te laten proeven.
Eigenlijk kunnen we op die manier wel alles leren eten. Maar er zijn ook etenswaren waartegen we een enorme aversie hebben, omdat we er eens ziek van zijn
geworden. Die informatie is dan ergens in je brein opgeslagen. Kinderen zijn zich daar soms niet eens van bewust. Doordat ze eens ziek werden toen ze heel klein waren, lusten ze soms jarenlang bepaalde gerechten niet.
En dan is er nog de aversie die we meekrijgen door onze culturele achtergrond. In Afrika eten ze apenvlees en in China hond. Dat gaat er bij ons niet in. Dat taboe noemen we cognitieve aversie.
Leren lusten moet altijd leuk blijven, anders kunnen kinderen wel degelijk een cognitieve aversie krijgen, een aversie gebaseerd op herinneringen. Dus in het begin best de nieuwe etenswaren mengen met gekende dingen die het kind wel graag lust en elke keer de verhouding een beetje aanpassen, dus iets meer van de nieuwe en minder van de gekende etensware. Op die manier kan het kind het nieuwe leren lusten.

Leuke weetjes:
- De eerste twee jaar proeven kinderen van alles. Maar daarna maakt hun smaakontwikkeling een periode van neofobia door. Neofobia (of voedingsfobie) staat voor de angst voor nieuw eten. Die angst kent een piek tussen het tweede en vijfde levensjaar.
- De smaakontwikkeling start al in de baarmoeder. Rond de twaalfde week van de zwangerschap zijn er al de smaakpapillen aanwezig in het mondje van de foetus. De foetus neemt vruchtwater in het mondje, laat dit langs de tong lopen en dan door de neus weer naar buiten stromen. De smaak van het vruchtwater wordt bepaald door wat de moeder eet. Wanneer de moeder gevarieerd eet went het kindje in haar buik de hele zwangerschap lang dus al aan verschillende smaken en kan het al een voorkeur voor bepaalde smaken ontwikkelen. Een baby kent voor de geboorte al het verschil tussen bitter, zoet en zuur.
- Bij de geboorte heeft een baby duizenden smaakpapillen. Hierdoor is het kindje heel gevoelig voor smaken en heeft een voorkeur voor milde smaken. Snel neemt het aantal smaakpapillen in de mond af. Met tien jaar is er nog maar de helft over en op de leeftijd van 30 jaar heeft een mens nog maar 250 smaakpapillen over. Hierdoor kunnen volwassenen veel meer verschillende smaken waarderen en ook veel meer sterkere smaken aan. Als volwassenen proeven we dus eigenlijk gewoon minder.
- De aangeboren voorkeur van baby’s gaat uit naar zoet. Dit heeft twee redenen:
1. Bitter en zuur staan in de natuur vaak voor dingen die niet goed zijn, ze waarschuwen voor giftige stoffen.
2. De voorkeur voor zoet komt ook voort uit een sterke behoefte aan koolhydraten (zetmeel en suikers) voor de enorme groei die kinderen hun eerste jaar doormaken.
- Na de geboorte zal het kindje borstvoeding of flesvoeding gaan krijgen. Kunstvoeding smaakt altijd hetzelfde, terwijl moedermelk steeds weer anders smaakt, afhankelijk van de voeding van de moeder. Hierdoor wordt een kindje dat borstvoeding krijgt al aan veel meer verschillende smaken blootgesteld dan een kindje dat flesvoeding krijgt.
- Vijfenzeventig procent van wat wij proeven wordt bepaald door wat we ruiken.
- Er is een verschil bij smaken van jongens en meisjes: Meisjes zijn beter in het herkennen van smaken dan jongens; Meisjes hebben een voorkeur voor niet al te sterke smaken, jongens daarentegen houden meer van extreme smaken, bv. heel zure smaken.
- De reclame beïnvloedt de smaakontwikkeling: Kinderen die regelmatig junkfood en frisdrank consumeren of hier reclame van zien hebben meer behoefte aan zoet, zout en vet voedsel. Dit gaat zover dat kinderen eerder voor cornflakes kiezen met een leuke tekening die ze kennen op de doos dan een gewone doos. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat herkenbare figuren op de verpakking zorgen voor verandering van smaak bij kinderen.
- Bij zwangere vrouwen, zieke mensen (bv. kankerpatiënten) en oudere mensen kunnen smaak- en reukzin veranderen, waardoor ze bepaalde voedingswaren ineens wel of niet meer lusten.

Betekenis voor de kleuters:
Als een kind zegt dat het iets niet lust, laat ik hem/haar wel één hapje nemen om te proeven, want anders kan hij/zij de nieuwe voedingsware ook niet leren lusten. Maar daarna moet de kleuter er niet verder van eten als hij/zij het niet lust. Misschien kan het nieuwe eten ook gecombineerd worden met bekende, lekkere dingen. Hierbij is communicatie naar de ouders toe van groot belang.

Bronnen:
http://www.e-gezondheid.be/uw-kind-weigert-groenten-te-eten/actueel/1232
http://www.e-gezondheid.be/zijn-kinderen-beinvloedbaar-niet-meer-of-niet-minder-dan-hun-ouders/blog/835
http://www.gezonderafvallen.nl/page/2191/wat-we-nog-niet-wisten-over-de-smaak-van-kinderen.html
http://www.opvoedadvies.nl/smaakontwikkeling.htm
http://www.suikerinfo.nl/nieuwsbrief/sip18/Smaakvoorkeuren-aanleren-is-leeftijdsloos.html
http://www.osteopathiebijkinderen.com/documents/100506_Waaromvindikdingennietlekker.pdf

Geen opmerkingen:

Een reactie posten